Het lege nest

 

 

Ze zitten pal tegenover elkaar. Tussen hen smeult het vuur na. Ieder koestert zijn eigen gedachten. De man staat op uit zijn zetel en gooit wat hout in de haard. Dat een kerstblok eeuwig brandt, zal wel een vrome legende zijn.

 

Een uur geleden kwamen ze thuis van de nachtmis.  Zo noemen ze de viering op de vooravond van Kerstmis nog steeds. Oude gewoonte zeker. De man denkt met weemoed aan de tijd toen de kinderen in de uren voor middernacht tegen de slaap vochten. Dan samen door donker en kou naar de nachtmis gaan, was elk jaar een magisch moment.

 

Het is niet meer. “Panta rhei, alles vloeit, alles verandert.” denkt hij met enige stoďcijnse gelatenheid.  Hij heeft het een tijdje moeilijk gehad met die veranderingen in de liturgie. Hij haakte af als zoveel anderen. Zijn drukke job, weet u wel. Het was eerder omdat hij zich in de kerk niet meer thuis voelde. Prikborden, affiches en ballonnen die de aandacht afleidden van de plek waar het mysterie zich voltrekt. Of onverstaanbare kinderstemmen, die aan de micro de boodschap kwamen verkondigen. Het stoorde hem.  Hij wist wel dat het maar cosmetica was, dat het wonder intact was. Maar toch bleef hij weg. 

Het duurde jaren eer hij in een vervallen Italiaanse kloosterkerk weer geraakt werd door de rust en de sereniteit van de offerdienst. Sindsdien praktiseert hij weer elke week.

 

Voor zijn vrouw kan zo een viering niet wervelend en kleurrijk genoeg zijn: veel volk rond het altaar, mensen met vrolijke gezichten die meezingen en meeklappen, kinderen die af en aan lopen en stuntelen bij hun opdracht.  Elke viering een feest met de hele gemeenschap!

Ze denkt vertederd terug aan de voorbije nachtmis. In haar verbeelding ziet ze haar kleinkinderen als herders, of misschien beter nog als engeltjes rond de kribbe staan, of solo ‘Stille Nacht’ zingen. Een verre utopie die haar alleen nog dromen laat.

 

Och, het kan soms gek lopen in het leven.  Ze kregen drie gezonde kinderen. Twee jongens en een meisje, een droomgezin. En nog flinke studenten op de koop toe. Alles liep op wieltjes tot op een winternacht twee politieagenten aan de deur stonden.  Marleen was opgeroepen in het ziekenhuis en had een zwaar ongeval gehad.  Op de spoedafdeling hebben ze lang gewacht, gehoopt en gebeden.  Tot een chirurg verslagen uit het operatiekwartier kwam. Hij had zojuist een collega verloren.

 

Het was daarna nooit meer hetzelfde. Wim, die op kot zat in Leuven, kwam nog maar zelden naar huis. Seppe, de knapste kop van de drie, stelde zich steeds meer vragen bij de zin van het leven.   De dag voor zijn eindexamen vertrok hij.  Twee weken later kregen ze een briefkaart met de tekst: “Maak je maar geen zorgen, ik red me wel.”  Sindsdien stuurt hij één keer per jaar een kaart, een levensteken uit telkens een ander ver land. Ze prikken nu in het bureau speldjes op de wereldkaart. 

Korte tijd nadien emigreerde Wim naar Australië. Hij bouwt daar bruggen voor een Zweedse firma en zit vaak weken in ‘de bush’. Ze hebben  hem nog een keer gezien voor een korte vakantie. Zijn ongebonden, solitair leven schijnt hem erg te bevallen. “Er is nog maar heel weinig dat me bindt aan mijn geboorteland.” schreef hij in een van zijn zeldzame e-mails.  Alleen rond Nieuwjaar stuurt hij naar gewoonte een kaartje, als hij het niet vergeet. Het is daar op dat ogenblik putje zomer en wie denkt er dan aan besneeuwde landschappen met wensen, die toch zelden uitkomen.

 

Drie lieve kinderen. Ze hadden het niet zien aankomen. Hoe kon dat nu gebeuren, mijmert ze.  Waar hebben we fouten gemaakt?  Die vraag houdt haar soms nachten wakker.  Haar man gaat daar anders mee om. “Uw kinderen zijn uw kinderen niet.” citeert hij een moderne profeet en daarmee is de zaak gesloten.  Maar achteraf ziet ze hem lang voor zich uitstaren en hoort hij niet wat ze hem vraagt.

 

Zijn blik dwaalt door de kamer. Ze zetten elk jaar een boom om iets van de kerstsfeer te bewaren. En ook altijd nog een kribbe met fręle beeldjes uit rozenhout gesneden. Hij bracht ze mee van zijn zakenreis uit Madagascar. Eigenaardig dat de schapen door geiten zijn vervangen en de os eruit ziet als een inheemse koe. De herders hebben negroďde trekken, maar de hoofdpersonen zijn duidelijk blank. Nog een overblijfsel van de Franse missioneringsijver? Of een teken dat het kerstgebeuren universeel is?

Boven de stal heeft zijn vrouw een zingende engel gehangen. De naakte putto draagt een banderol met de tekst: ‘Kom heer Jezus, kom’. Misschien past het in de sfeer van de romantische kribbe, maar is dit wel de boodschap van Kerstmis? Is Hij niet naar ons gekomen zonder reserve, zonder dat wij iets vroegen? De ster die ons zoekt, is niet ver, denkt de man dan. 

 

Met die gedachten zit de vrouw niet in haar hoofd. Op zulke dagen is het gemis aan kleinkinderen amper te harden. Toen ze stopte met werken overviel haar een immens gevoel van nutteloosheid. Was het dat dan geweest? Hele dagen alleen in dat grote huis, in dat lege nest? Slapen tot bijna middag en dan een koffie op een terrasje?

Ze bleef dolen door haar pas verworven vrijheid  tot een buurvrouw haar meenam naar de plaatselijke school.  Een extra kracht is altijd welkom. Ze werd knutselmoeder, zwemmoeder, leesmoeder… Ze kreeg veel meer van de kinderen terug dan wat ze investeerde. Onlangs hielp ze nog de hesjes naaien van het schoolkoor. Uitzonderlijk zongen ze vanavond ook enkele kerstliedjes in de mis. Hen daar zo piekfijn uitgedost voor het altaar zien te staan, vervulde haar toch met warme trots. Ze zijn ook een beetje haar kinderen geworden.

 

Het geknetter van een houtblok brengt hen terug naar de realiteit. Na veertig jaar samenzijn is begrijpend zwijgen soms hun enige communicatie. Bij de voordeur menen ze vaag gestommel te horen. Een late kat of een onverwachte windstoot? Amper hoorbaar zetten kinderstemmen een aandoenlijk ‘Stille Nacht, heilige nacht’ in. De eeuwenoude melodie zuigt hen naar het terras toe. Met de vrieslucht waaien de klanken van ‘slaap in hemelse rust’ de deur in. In verwarring vinden ze steun bij mekaars hand. Een ogenblik lang staan ze er verbouwereerd bij. Tot een van de bengels zegt: “Mevrouw, we komen u vanavond bedanken omdat u onze hesjes zo mooi hebt genaaid.” Dat breekt de spanning, het is een gekwetter van belang. “Jullie hebben zeker nog zin in een kop chocolademelk?” vraagt de vrouw. Opeens is het huis overspoeld door joelende kinderen.

 

Het is al laat als ze eindelijk onder de wol kruipen. Teder zoeken ze mekaars nabijheid. “Wat een onverwachte kerstavond” fluistert de man alsof hij bang is de stilte te bezeren. “Het is dan toch niet allemaal nutteloos geweest.” antwoordt de vrouw. Maar dan slaapt hij al.